
Kan in tijden van crisis de kunst ons helpen nieuwe balans te vinden? De weg wijzen? Inspireren? Sam Baker doet dat.
Wat is dít goed zeg, deze móeten worden aangeschaft, appt een muziekvriend. Hij doelt op de eerste drie platen van Sam Baker. ‘Ik ga bestellen, doen jullie mee?’
Pretty World en Cotton staan bij mij al op de plank. Het debuut Mercy ontbreekt.
De muziek van de Texaanse singer-songwriter staat in de traditie van mede-Texanen als Townes Van Zandt, Guy Clark en John Prine. Ze hebben een scherp oog voor de wereld om hen heen, vertellen meeslepende verhalen, houden de begeleiding klein. Baker registreert zonder een oordeel te vellen. Geen onderliggende lessen, wel de schrijnende werkelijkheid zoals die aan hem voorbijtrekt.
Maar het verhaal dat mij vooral inspireert, is het verhaal van Sam Baker zelf. In 1986 zit hij in Peru in de trein, op weg naar Machu Picchu, een ruïnestad van de Inca’s. Plotseling: BOEM! Zijn wagon explodeert. Een bomaanslag van guerrillabeweging Het Lichtend Pad. In dezelfde coupé zitten een Duitse vader, moeder en zoon. Ze komen om. Baker overleeft de bomaanslag, maar komt er niet ongeschonden uit: hij moet verder met gescheurde trommelvliezen en een verbrijzelde linkerhand.
Zestien jaar later blikt hij in Broken Fingers – een liedje op Pretty World – terug op deze levensbepalende gebeurtenis:
The